We zijn heel blij met de nieuwe botenkarren en vroegen Kees of hij er een stukje over wilde schrijven. Kees zei dat hij zichzelf niet wilde ophemelen en vond het moeilijk om het op papier te zetten. Toen ik hem er iets over vroeg, zei hij: je houdt al een interview. Dat hebben we toen maar na het clubuur voortgezet J:
Kees wordt over twee weken 77 jaar.
Hij roeit vanaf 1973. Eerst 5 jaar bij de ARZV, en daarna bij OSSA. Hij vindt het hier veel gezelliger.
Hij is lid van verdienste bij OSSA en hij roeit ook bij de Kop in Schagen.
De oom van Kees had een smederijtje in Utrecht. Hij maakte spullen, vooral riggers, voor omliggende roeiverenigingen en voor verenigingen in Amsterdam en Groningen. Het was een eenmansbedrijf. Toen hij kwam te overlijden, wilde Kees proberen om het bedrijf voort te zetten. Er lag namelijk een ontzettende stapel opdrachten voor boten die nieuwe riggers nodig hadden. Kees was toen 33 jaar oud, had een theoretische opleiding (HTS) en had nog nooit met zijn handen gewerkt.
Hij ging aan de slag en de kwaliteit werd steeds beter (de resultaten liggen ook in onze botenloods; Kees heeft o.a. de Hasle’s voorzien van riggers, en een aantal skiffs, bijvoorbeeld de Leek en een twee zonder). Er werd naar het buitenland geëxporteerd, vooral naar Noorwegen en Duitsland.
Toen ging hij ook handelen in roeiboten, o.a. Hasle’s en Janouseks: de riggers gingen naar Noorwegen en de Hasleboten kwamen deze kant op.
Op een gegeven moment werd het produceren van riggers ingehaald door moderne technieken en Kees verkocht het bedrijf, want zijn kinderen wilden hem niet opvolgen: de eerste is filosoof, de tweede deed Europese studies en zijn dochter, die het wel had gekund, is wetenschapper geworden.
Tijdens het roeien hoorde Kees regelmatig dat vrouwen de boten niet naar het water konden tillen. Dan tilden ze met z’n achten een C4. Hij heeft nergens een grotere hekel aan dan aan mensen die een boot niet op de officiële manier tillen. Daarom bedacht en maakte hij botenkarren.
Hij probeerde eerst bestuurbare dingen, met handletjes met zwenkwielen. Maar de karren moesten aan diverse eisen voldoen:
- het terrein is slecht, dus er moeten grote wielen worden gebruikt
-de boten moeten er niet te hoog op liggen, zodat ze makkelijk opgeborgen kunnen worden
- de boten moeten niet te laag liggen, omdat ze anders tijdens het vervoer op de helling met de punten op de grond komen
Er moest dus een compromis gevonden worden. En er was nog een probleem: de eerste karren waren gelast, maar toen het bedrijf werd verkocht, waren de lasspullen weg. Vandaar dat nu onderdelen van cv’s worden gebruikt. Deze zijn licht en heel makkelijk te vervangen.
Kees heeft ook een droog-roeiapparaat van centrale verwarmingsbuizen gemaakt.
Kees heeft een eigen skiff, de Tjeempie (2). Hij ligt bij de Kop.
Hiervoor had kees ook al een Tjeempie (1), die bij OSSA ligt. Hier is hij op een bijzondere manier aan gekomen: na de brand heeft de materiaalcommissie bij diverse verenigingen noodboten opgehaald. Kees moest daarvoor bij Neerhuis zijn. Daar lag een gebroken skiff voor de schroot. Kees nam hem mee en heeft hem in zijn vrije tijd aan elkaar ‘geplakt’. Hierna heeft hij er nog jaren mee geroeid.
De oorsprong van de naam Tjeempie:
Kees las ooit het boekje Tjeempie, geschreven door Remco Campert, over een meisje dat ongemerkt aan allerlei gevaren blootgesteld wordt. Als ze merkt hoe goed ze eraf is gekomen, zegt ze: “tjeempie”.
Kees: “Als je in een skiff zit, en je komt droog terug, dan denk je ook: tjeempie “ J
De hobby van Kees is roeien!
Bedankt voor het gesprekje, Kees!
Lida